De Maarschalkerweerdorgels in de kathedrale kerk van Ste. Catharina in Utrecht

(Paul Houdijk)

Maarschalkerweerd en zoon in kerkorgels (1)
Zo luidde de letterlijke tekst van het bordje bij de deur van Michael Maarschalkerweerd aan de Zuilenstraat 14 te Utrecht. Achter dit pand bevond zich de orgelmakerij op het huidige terrein van het Museum Catharijneconvent. Daar vandaan was het slechts enkele passen gaans naar de aartsbisschoppelijke kathedrale kerk van Ste. Catharina, waar Maarschalkerweerd al in 1874 een klein jubee-orgel had geplaatst en in 1903 een van zijn meesterwerken zou bouwen.

Veranderingen in de negentiende eeuw
De negentiende eeuw is een periode van grote technische, geestelijke, sociale, economische en politieke veranderingen. De ontdekking van de elektriciteit, uitvindingen als die van de stoommachine, de aanleg van de spoorwegen, de industrialisatie, de ontwikkelingen in de wetenschap en de filosofie, hebben grote gevolgen gehad. Dit alles is niet voorbijgegaan aan de wereld van de kunst, de muziek, en de orgelkunst in het bijzonder.
Er openbaren zich tal van nieuwe mogelijkheden in de muziekinstrumentenbouw en nieuwe vergezichten aan de componisten. Het is de fascinerende tijd van het symfonieorkest, de piano, het harmonium, de verdere ontwikkeling van strijk- en blaasinstrumenten, de grootse symfonische fresco’s, de expansie van de opera tot totaaltheater (Gesamtkunstwerk), en een schat aan pianomuziek. De Romantiek wordt mainstream.

Veranderingen in de orgelbouw (2)
In de landen om ons heen, en later ook in Nederland, vinden ingrijpende ontwikkelingen plaats in de orgelbouw in wisselwerking met het componeren van orgelmuziek. De componisten maken muziek die bij de nieuwe orgels past, en de orgelmakers bouwen orgels die toegerust zijn voor de nieuwe muziek, en daarmee inspiratiebron zijn voor de componisten. Iets soortgelijks geldt ook voor het harmonium en de harmoniummuziek, waarbij gebruik wordt gemaakt van de dynamische mogelijkheden van dit nieuwe tongeninstrument, het orgue expressif, dat naast het orgel een grote plaats zal gaan innemen in de muziekcultuur.
In de orgelklank voltrekt zich een grote verandering, die van een klankopbouw ‘in de hoogte’ naar een ‘in de breedte’. Men bereikt dit door het plaatsen van relatief meer grondstemmen en van nieuwe registers, zoals overblazende fluiten en de Voix céleste, en het toepassen van nieuwe intonatietechnieken. Het resultaat is een volle, milde, warme klank. Net zoals bij andere muziekinstrumenten al het geval was, wil men ook in het orgel de mogelijkheid aanbrengen van dynamische expressie, dat wil zeggen het kunnen crescenderen en diminueren. Dit bereikt men met nieuwe vindingen in de technische aanleg van het orgel, zoals de crescendokast, combinatietreden en het generaalcrescendo. Men zou kunnen zeggen dat de orgelklank van deze nieuwe tijd zich verhoudt tot die van daarvoor als ongeveer die van de piano tot die van het klavecimbel.

Michael Maarschalkerweerd (1838-1915) (3)
Michael Maarschalkerweerd mag worden beschouwd als een der voornaamste Nederlandse orgelbouwers uit de latere negentiende eeuw. Hij werd in Utrecht geboren als zoon van Pieter Maarschalkerweerd (1812-1882), die hem het orgelmakersvak leerde. Op zijn beurt had Pieter het vak geleerd bij de destijds beroemde orgelmaker Jonathan Bätz.
Voor het merendeel bouwde Maarschalkerweerd voor rooms-katholieke kerken, maar daarnaast heeft hij ook voor een aantal protestantse kerken gebouwd zoals de Augustijnenkerk in Dordrecht, en eveneens voor niet-kerkelijke instellingen zoals het Concertgebouw in Amsterdam.
Het werk van Maarschalkerweerd wordt gekenmerkt door een hoog ambachtelijk niveau, grote degelijkheid van de materialen en de constructies, en door zijn doordachte en zeer verfijnde intonatiekunst.
In zijn orgelbouw zijn invloeden uit zowel de Duitse als de Franse orgelbouw waarneembaar. Ook hij bouwt nieuwe registers, past de nieuwe intonatietechnieken toe en de nieuwe vindingen in de technische aanleg van de orgels. Klankesthetisch blijven vooral Franse invloeden waarneembaar. Dit geldt ook voor het Utrechtse orgel: klankesthetisch is nog veel Franse invloed waarneembaar, terwijl het orgel al wel is voorzien van een rein-pneumatische tractuur, zoals die in Duitsland werd toegepast.

De katholieke emancipatie, de neogotiek en het St. Bernulphusgilde(4)
Voor een groot deel kan het werk van Maarschalkerweerd worden gezien in het licht van de vele cultuuruitingen die samenhingen met de katholieke emancipatie. Sinds de nieuwe Grondwet van 1795 was er weer godsdienstvrijheid in Nederland. De katholieken konden tal van nieuwe kerken bouwen. Aanvankelijk gebeurde dit veel in neoclassicistische stijl, maar zeker in de tweede helft van de eeuw werd in de architectuur de neogotiek de meest in het oog springende ontwikkeling. In de nieuwe kerken, kapellen van kloosters, ziekenhuizen, scholen, woonvoorzieningen voor ouderen enz. moest een orgel worden geplaatst. Voor de orgelmakers waaronder Maarschalkerweerd brak er een periode aan van grote bloei.
In dit verband moet het St. Bernulphusgilde worden genoemd, een Utrechts kunstenaarscollectief, in 1869 opgericht door G.W. van Heukelum, toen kapelaan van de Ste. Catharina kathedraal. Het hield zich bezig met kerkbouw en -interieurs. Ook Maarschalkerweerd was er lid van. Het gilde heeft vele kerken opgeleverd die als ‘Gesamtkunstwerke’ kunnen worden gezien, het resultaat van het samenwerkingsverband van architect Tepe, beeldhouwer Mengelberg (de vader van de beroemde dirigent), de glazenier Geuer, de schilder Lindsen en de edelsmeden Brom, compleet met een orgel van Maarschalkerweerd.
De westwand met het orgel van de Utrechtse Ste. Catharinakathedraal vormt een voorbeeld van dat samenwerkingsverband. Een fraai detail is bijvoorbeeld dat de trapsgewijs verlopende daklijst van de orgelkast overeenkomt met de verticale banen in het raam.

Invloed van het Caecilianisme? (5)
In de katholieke kerkmuziek van vooral de tweede helft van de negentiende eeuw was vooral in Duitsland en Nederland het Caecilianisme de dominante stroming. Als reactie op een als te concertant ervaren kerkmuziekpraktijk in de eerste helft van de eeuw wilde men weer meer liturgische kerkmuziek. Men oriënteerde zich op het gregoriaans en de oude meerstemmigheid, waarbij de muziek van Da Palestrina als hoogtepunt werd beschouwd. Het orgel had daarbij een ondergeschikte, begeleidende rol, en mocht ‘de stemmen der zangers niet onderdrukken’. Concreet betekende dit dat de orgelklank zodanig zacht moest zijn dat de onbeklemtoonde lettergrepen in een gezongen tekst nog goed verstaanbaar bleven. Zou dit een verklaring kunnen zijn voor de relatief milde intonatie van, en de relatief vele zacht klinkende registers in, veel orgels van Maarschalkerweerd? Of zou het kunnen zijn dat sommige van zijn orgels, waaronder dit Utrechtse, nu relatief zacht klinken als gevolg van ingrepen in de intonatie uit later tijd?

De taak van het orgel
En toen daalde er een fraai gezang
Opgebouwd uit donkere en heldere stemmen
Tezamen met het geluid van een orgel geheimzinnig neer
Uit de allerhoogste achter wierookdamp verscholen gewelven. (Victor Hugo)

Net als voor de meeste orgels uit die tijd, en ook nog een groot gedeelte van de twintigste eeuw, in katholieke kerken in Nederland geldt ook voor de orgels van Maarschalkerweerd dat zij in de eerste plaats een functie hadden in de eredienst. De orgels waren voornamelijk bedoeld voor de begeleiding van het gregoriaans, en het zangkoor, in het bijzonder in de destijds veel gecomponeerde missen voor (mannen)koor en orgel.

Naast het begeleiden van de koorzang kon en kan het orgel nog een heel andere taak hebben. Vooral met zachtklinkende registers moest het met improvisatie en literatuurspel, de gelovigen stemmen tot inkeer en gebed, en hen in vervoering brengen. Men moet zich realiseren dat in Katholieke kerken orgelconcerten zoals wij die thans kennen, met negentiende-eeuwse muziek gespeeld op een negentiende-eeuws orgel in een negentiende-eeuwse kerk, in de negentiende eeuw zelf in principe niet voorkwamen! Enkele inspelingsconcerten uitgezonderd.
Op de middelgrote en grotere orgels kan desondanks veel literatuur zeer overtuigend worden vertolkt. In het bijzonder geldt dit zeker ook voor het orgel in de Ste. Catharina kathedraal, wat met een aantal cd-opnames al is aangetoond.

Het jubee-orgel
In 1874 plaatste Maarschalkerweerd in de kathedraal een orgeltje op de jubee die toen nog de afscheiding vormde tussen het priesterkoor en het schip van de kerk. Het was maar zeer klein, had voor zover bekend slechts vijf registers, en deed dienst als koororgel. Voor die tijd had het een zeer moderne open opstelling, een orgelkast zonder dak, zoals dat pas in de twintigste eeuw meer gebruikelijk zou worden. Tegelijkertijd kan men deze opzet ook zien als geïnspireerd door de Middeleeuwen, met name door het orgelportatief dat eveneens een open opstelling kende. Vooral in die jaren zeventig had Maarschalkerweerd grote belangstelling voor middeleeuwse orgelkasten. Dit mag bijvoorbeeld blijken uit de prachtige kast van zijn orgel in de Johannus de doperkerk in Mijdrecht uit 1879. In hetzelfde jaarr bouwde Maarschalkerweerd voor de St. Nicolaaskerk te Jutphaas, thans Nieuwegein, een orgel in de wereldberoemde middeleeuwse kast die afkomstig was uit de Nieuwezijdskapel te Amsterdam, beter bekend als de Heilige Stede.
Bij gelegenheid van de verplaatsing van de jubee naar de westwand van de kerk verdween dit jubee-orgeltje. Het bestaat echter nog. Thans bevindt het zich, zij het in gewijzigde toestand, in l’ eglise st. Denis in St. Lisse, een dorpje niet ver van Parijs.(6)

Het hoofdorgel (7)
Bij de oplevering in 1903 was het orgel nog niet compleet (8). Het werd voltooid in de jaren die volgden. Wanneer precies is niet bekend. Aangenomen wordt dat Maarschalkerweerd het orgel bouwde van 1903 tot 1908. Feitelijk echter werd een groot deel van de werkzaamheden verricht door Maarschalkerweerds meesterknecht en sinds 1913 compagnon Cornelis Hermanus van Brussel.
In 1903 was het 50 jaar geleden dat het Aartsbisdom Utrecht werd opgericht en de oude Catharijnekerk tot kathedraal werd verheven. Ter gelegenheid daarvan werd door de katholieke burgerij een nieuw orgel als feestgave aangeboden. Dit staat in het Latijn op de orgelkast te lezen.

Het orgel had twee manualen en pedaal, en een rein-pneumatische tractuur naar het systeem Weigle. In 1939/40 werd het, op initiatief van de toenmalige organist Hendrik Andriessen, uitgebreid door de orgelbouwer Elbertse die het vak had geleerd bij Maarschalkerweerd (10). Het kreeg enkele nieuwe registers en een nieuwe speeltafel met drie manualen en pedaal van de firma Laukhuff uit Weigersheim in Duitsland. De registers van het zwelwerk, of het crescendowerk zoals Maarschalkerweerd het zelf altijd noemde, werden verdeeld over twee manualen. De manuaalomvang werd uitgebreid t/m g”’ en de pedaalomvang t/m f’. Dit alles betekende een aanzienlijke uitbreiding van de mogelijkheden voor literatuurspel.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog nam de belangstelling voor de orgelkunst van de negentiende eeuw, en die van Maarschalkerweerd in het bijzonder, sterk af, om vooral in de jaren zestig en zeventig een dieptepunt te bereiken. Het orgel raakte in verval, maar werd steeds bespeelbbaar gehouden door Toin Schreurs van de orgelmakerij Adema, die het liefderijk in onderhoud had.
In de jaren tachtig waren er voor het eerst schoorvoetend tekenen te zien van een naderende herwaardering. Dit leidde uiteindelijk tot een herstelbeurt door de firma Vermeulen te Weert in 1996. Bij deze gelegenheid werd het crescendowerk uitgebreid met een Trompet 8, oorspronkelijk van Maarschalkerweerd en afkomstig uit het gesloopte orgel van de St. Aloysiuskerk te Utrecht (11). Het betreft hier een uitbreiding helemaal in stijl die de mogelijkheden voor literatuurspel, in het bijzonder voor de uitvoering van Franse orgelwerken, opnieuw heeft vergroot.
Het Maarschalkerweerdorgel is een kenmerkend laatromantisch instrument, waarin invloeden uit zowel de Duitse als de Franse orgelbouw waarneembaar zijn.
Het staat opgesteld op de koorzolder in de westuitbreiding van de kathedraal, die in 1899 was gerealiseerd naar een ontwerp van Alfred Tepe. De kast is ontworpen door Friedrich Wilhelm Mengelberg en uitgevoerd door schrijnwerker D.A. Van Kent.(12) Zij sluit precies aan bij het fraaie westelijke glas-in-loodraam. In het midden van het front prijkt het beeld van Paus St. Gregorius de Grote, de patroonheilige van het in 1869 opgerichte koor Gregorius Magnus, wiens naam zo nauw verbonden is met het gregoriaans.

Dispositie

Manuaal I C-g”’
Prestant 16
Bourdon 16
Prestant 8
Flûte harmonique 8
Bourdon 8
Violon 8
Octaaf 4
Gemshoorn 4
Roerfluit 4
Quint 3
Octaaf 2
Mixtuur II-III
Cornet V
Trompet 8
Manuaal II C-g”’
Vioolprestant 8
Quintadeen 8
Flûte octaviante 4
Woudfluit 2
Trompet 8
Dulciaan 8
Manuaal III C-g”’
Holpijp 8
Viola di Gamba 8
Voix céleste 8
Violine 4
Basson-Hobo 8

Pedaal C-f’
Contrabas 16
Subbas 16
Octaafbas 8
Cello 8
Bazuin 16
Tuba 8

Koppelingen:

P+I, P+II, P+III,
I+II, I+III, II+III,
I+III 16

vijf vaste combinaties, een vrije combinatie,
automatisch pedaal
generaalcrescendo
crescendokast (bevat manuaal II en III)

Noten
(1) P.A.P. Houdijk, Maarschalkerweerd en Zoon in kerkorgels, gepubliceerd op www.paulhoudijk.nl

(2) Msw. in ko. hoofdstuk 5 De aard en het juiste gebruik

(3) Msw. in ko. hoofdstuk 1 Een eeuw geschiedenis Maarschalkerweerd

(4) Msw. in ko. hoofdstuk 3 Historische achtergronden

(5) Msw. in ko. hoofdstuk 4 Kerkmuzikale ontwikkelingen

(6) Het jubee-orgel is teruggevonden door Ph. vd Bergh uit Zürich Zwitserland. Hij heeft mij de nodige gegevens verschaft, waarvoor veel dank.

(7) P.A.P. Houdijk, Het Maarschalkerweerdorgel in de Utrechtse kathedraal gerestaureerd, in Gregoriusblad september 1996

(8) J.A.S. van Schaik, Het nieuwe orgel in de Utrechtse kathedraal, in Gregoriusblad 1903
(Interessant detail in dit artikel is dat hij niet spreekt van crescendokast maar van echokast.)

(10) J. W. (waarschijnlijk Wilbrink), Uitbreiding van het orgel in de kathedrale kerk, in Het Centrum 29 maart 1940. (Dit was toen een Utrechtse krant. Tekenend voor die tijd is dat Wilbrink spreekt over ‘het barokke karakter’ van het orgel.)
Tevens zijn er enkele brieven terzake bewaard gebleven van Andriessen aan Collard en Elbertse, die echter niet veel meer informatie bevatten dan die welke is te vinden in het artikel van Wilbrink.

(11) Deze (zeer geslaagde) uitbreiding vond plaats op initiatief van J.A.M.K. Laus, adviseur van de KKOR. (Vgl. diens brief aan het parochiebestuur als afsluiting van het restauratieproject.).

(12) zie noot 8.